Tussen mens en mug
gedachten bij het werk van Vivian Caccuri
essay by Joep Christenhusz – 16 mei 2022topic: Body and power(lessness)
English below
Klassiek zomerleed. Zo’n plakkerige avond waarop je de slaap niet kunt vatten. Een zuchtje wind brengt wat verkoeling door een open raam. Niettemin gewoel: geen deken, toch maar half eronder. Welke kant van het kussen voelt het koelst? Dan, net als je jezelf eindelijk voelt wegzinken in een welverdiende sluimer, is daar die scherpe, hoge zoem.
Klassiek zomerleed. Zo’n plakkerige avond waarop je de slaap niet kunt vatten. Een zuchtje wind brengt wat verkoeling door een open raam. Niettemin gewoel: geen deken, toch maar half eronder. Welke kant van het kussen voelt het koelst? Dan, net als je jezelf eindelijk voelt wegzinken in een welverdiende sluimer, is daar die scherpe, hoge zoem.
Nog voordat het geluid goed en wel tot je is doorgedrongen, haalt je arm al katachtig uit naar je oor. Acuut klaarwakker zet zich in je hoofd een carrousel aan wansmakelijke associaties in beweging: Een scherpe zuigsnuit die zich tussen poriën boort. Antistollend speeksel dat in de zacht bloedende wond sijpelt. Rode, gezwollen huid.
Vaarwel nachtrust.
Muggen. Als er een competitie bestond voor de meest gehate diersoort ter wereld, dan zou dit insect hoog eindigen. De Braziliaanse componist en geluidskunstenaar Vivian Caccuri (Sao Paolo, 1986) kan erover meepraten. “Als kind was ik als de dood voor muggen”, klinkt haar stem medio juli over de videoverbinding. “Ze hadden het vooral op mijn ogen gemunt. Ik herinner me hoe ik soms dagen halfblind rondliep, omdat mijn ogen potdicht zaten.”
Ziektes bleven haar bespaard. Een klein wonder, want in de tropen liggen door muggen verspreide virussen voortdurend op de loer. Gele koorts, dengue en chikungunya. Onder meer. Je kunt je er knap beroerd van voelen: hoge koorts, hevige gewrichtspijnen, braken. In ernstige gevallen leverfalen en inwendige bloedingen. Indien onbehandeld kunnen infecties levensbedreigend zijn. Sinds tien jaar houdt ook het zikavirus Brazilië in zijn greep. Caccuri: “Voor de coronapandemie golden muggen hier als de grootste vijand voor de volksgezondheid.”
Alle ellende ten spijt, of juist daarom, speelt de mug een belangrijke rol in Caccuri’s werk. Voor de Delfina Foundation in Londen maakte ze Mosquitos Also Cry (2018), een multimediale performance lecture rond de menselijke afkeer van muggengeluiden. In de lezing laat Caccuri haar betoog uitwaaieren naar verschillende kennisgebieden: biologie, psychoanalyse, geschiedenis, muziekleer en akoestiek. We leren dat het uitsluitend vrouwtjesmuggen zijn die bijten, op zoek naar bloed voor de productie van eitjes. Dat de mannetjes vegetarisch leven op nectar en fruitsuikers. Dat zowel de vleugels als het meeresonerende skelet verantwoordelijk zijn voor de karakteristieke muggenzoem, en dat in deze akoestische grond, zo betoogt Caccuri, een esthetische verklaring schuilt voor onze weerzin: “In tegenstelling tot menselijke zangers of vogels, die vanuit hun binnenste zingen, komt het geluid van de mug van zijn buitenkant, zijn externe machinerie. Het klinkt alsof het een ziel ontbeert.” Om haar punt te onderstrepen versnijdt Caccuri een video-opname van de Amerikaanse sopraan Leontyne Price (de aria ‘Ritorna vincitor’ uit Verdi’s Aida) met een penetrant gonzende vrouwtjesmug. Point taken.
In 2019 volgde A Soul Transplant, een onderzoek naar het muzikale potentieel van muggengeluiden. In de Röda Sten Konsthall in Göteborg (Zweden) werkte Caccuri aan een kamergrote klank- en lichtinstallatie. Middelpunt was een torenhoge pilaar van luidsprekers, waaruit een compositie van kerkorgelklanken en elektronisch bewerkt gezoem opklonk. Griebels over grabbels. De EP staat inmiddels op Spotify.
Voor haar nieuwe werk A Mosquito’s Dream daalt Caccuri andermaal af in het klankuniversum van de mug. Op uitnodiging van het Haagse Instrument Inventors Initiative (iii) onderzoekt ze of er zoiets als een betekenis schuilgaat achter de verschillende zoem-nuances die muggen produceren. Caccuri: “Uit de geluiden die tot nu toe in kaart zijn gebracht in biologische studies, blijkt dat muggen een copulatie-vocabulaire hebben. Er zijn heel karakteristieke mannelijke en vrouwelijke geluiden, zodat muggen het andere geslacht kunnen herkennen. Maar ze maken ook tal van andere, nog niet geclassificeerde geluiden. En daar begint ons werk.”
“Ons” heeft in dit geval betrekking op Caccuri zelf en Flavia Virginio, een biologisch onderzoeker van het Instituto Butantan in São Paolo. “Flavia gaat me helpen een mosquitarium op te zetten, zodat ik deze niet geclassificeerde muggengeluiden kan gaan opnemen”, zegt Caccuri. “Uiteindelijk moet een fictief lexicon worden, dat de bezoeker een inkijkje verschaft in de ervaringswereld van de mug.”
***
Nog even specifiek: Vanwaar die fascinatie voor een geluid dat de meeste mensen vervult met afgrijzen? Caccuri: “Juist die sterke aversie vind ik interessant. Er gaan interessante culturele mechanismen achter schuil. Natuurlijk, ik weet ook wel dat onze primaire reactie op de mug een fysieke is. Een reflex, gericht op lijfsbehoud. Maar onder die instinctieve oppervlakte speelt meer.”
Ter illustratie weidt Caccuri uit over de diepgewortelde angst en paranoia die in Brazilië heersen rond door muggen overgedragen ziektes. Over de preventiecampagnes van de overheid, de farmaceutische onderzoeken waarin miljarden omgaan, en over de wetenschappelijke projecten die de muggenpopulatie middels genetisch gemanipuleerde geslachtsverandering (minder vrouwtjes) onschadelijk proberen te maken. Caccuri: “In de tropen is de mug niet alleen een biologische soort, ze is ook een politieke, economische en culturele agent. Mens en mug hebben hier een heel nauwe band.”
Hoewel klimaatverandering zorgde voor een scherpe stijging van muggenpopulaties en aanverwante problematiek, is die Braziliaanse band tussen mens en mug er niet een van de laatste decennia. In zijn boek Mosquito Empires, Ecology and War in the Greater Carribean, 1620-1914 (2010) brengt de Amerikaanse historicus John Robert McNeill in kaart hoe de minuscule mug een grote rol speelde in de koloniale geschiedenis van Zuid-Amerika.
Veelzeggende casus is het verhaal van de Britse viceadmiraal Francis Hosier. In 1727 voer hij met een marine-eskader naar de kust van Panama om daar een Spaans zilvertransport te onderscheppen. Ter hoogte van Portobelo brak er gele koorts uit op Hosiers vloot. Binnen een paar weken legde vrijwel zijn hele bemanning het loodje, zonder dat er ook maar één kanon was afgevuurd.
Hosiers nederlaag, zo beschrijft McNeill, paste in een trend waarbij de Spanjaarden de mug inzetten als een vorm van biologische oorlogsvoering avant la lettre. Hoewel qua materiaal en aantallen dikwijls de underdog, had de Spaanse aanwezigheid in Zuid-Amerika een langere voorgeschiedenis. Dit, gecombineerd met het feit dat ze hun manschappen vaak uit de lokale bevolking rekruteerden, had een relatief hoge immuniteit voor tropische ziekten tot gevolg, wat weer een significant militair voordeel bood. Vaak hoefde er niet eens te worden gevochten: la paciencia es virtud. Gele koorts en malaria deden de rest.
McNeills verslag stemt nederig, al was het maar omdat hij de historische agency van de mens stevig relativeert. Keer op keer laat hij zien hoe driehonderd jaar aan Caraïbische koloniale geschiedenis feitelijk een meer-dan-menselijke aangelegenheid was. In zijn eigen woorden: “Dit boek biedt een perspectief dat zowel de natuur – virussen, plasmodia, muggen, apen, moerassen – als mensen laat meetellen in het schrijven van politieke geschiedenis.”
Interessant is hoe nauw mens en natuur daarbij op elkaar betrokken zijn. Niet alleen intervenieert de natuur in menselijke politieke campagnes, het is tegelijkertijd de menselijke honger naar macht en rijkdom die die natuurlijke bemoeienis überhaupt mogelijk maakt. Door de grootschalige aanleg van suikerplantages (en de bijbehorende ontbossing, bodemerosie en moerasvorming) kregen ziekteverspreidende muggen vrij spel. Met name de Aedes aegypti die, saillant detail, oorspronkelijk helemaal niet voorkwam in Zuid-Amerika. Als verstekeling liftte het diertje mee op de slavenschepen uit Afrika, waar het onderdak vond en eitjes legde in de zoetwatervoorraad aan boord.
Wie McNeill leest begint zich onwillekeurig af te vragen waar de natuurlijke invloed eindigt en waar het menselijk handelen begint. Zijn het überhaupt gescheiden domeinen? Of moeten we geschiedenis, traditioneel toch het toneel voor meeslepende menselijke verrichtingen, veeleer begrijpen als een complexe multisoortelijke kluwen?
***
“The world is a knot in motion”, schrijft de Amerikaanse bioloog en feministische theoreticus Donna Haraway in The Companion Species Manifesto (2003), een tekst over de “implosie van natuur en cultuur in de gezamenlijke levens van honden en mensen.” Geheel in lijn met haar thema begint Haraway het manifest met een ode aan Ms. Cayenne Pepper, de energieke Australian Shepherd die haar wekelijks vergezelt naar de plaatselijke hondenclub.
Even bochtig als het parcours van slalompaaltjes, kruiptunnels en springhoepels kronkelt de lijn mens-hond door hun dagelijkse rituelen, schrijft Haraway. Communicatie is een hybride praxis van gesproken commando’s, canine lichaamstaal en een gevarieerd blaf-, grom- en pieprepertoire. Intersoortelijke genegenheid vertaalt zich bij voorkeur in een kwijlerige lik over neus en mond (”we have had oral intercourse”) die prompt het menselijk immuunsysteem op scherp zet.
En hoe zit het eigenlijk met Cayennes fysiek, met haar atletische bouw en haar soepele beweeglijkheid? Zijn haar ranke maar sterke poten werkelijk puur natuur of - retorische vraag - het genetische product van eeuwenlang gericht fokken? En vice versa: was de bloei van, zeg, de merinowol-industrie in het negentiende-eeuwse Australië een zuiver menselijke verdienste of speelden ook de uitstekende herderskwaliteiten van de Australian Shepherd mee?
Wat Haraway schetst is een complexe, meervoudig gelaagde wederkerigheid, een verhaal van “co-habitation, co-evolution, and embodied cross-species sociality”. Ze beschrijft hoe mens en hond elkaar generaties lang hebben gevormd, en dat nog altijd doen. Wie een dergelijk verhaal schrijft, is niet gebaat bij een vocabulaire van dualismen en opposities. En dus grossiert The Companion Species Manifesto in neologismen als “natureculture” en concepten als “significant otherness”.
Merk op hoe beide termen - typografisch of met een verwijzing naar de intimiteit tussen geliefden - een hechte verbondenheid aanduiden zonder te vervallen in een naïeve alles-is-één-gedachte. Haraway signaleert nauwe betrekkingen, maar laat daarin ruimte voor verschillen. De crux zit ‘m in de manier waarop ze verschil denkt: niet als universele scheidslijn (and never the twain shall meet), maar juist als de resultante van een relatie.
Neem de volgende passage: “Biologisch en cultureel determinisme zijn voorbeelden van misplaatste concreetheid. Dat wil zeggen, de vergissing om, ten eerste, voorlopige en lokale categorie-abstracties als ‘natuur’ en ‘cultuur’ als algemeen realiteit te bestempelen en, ten tweede, krachtige gevolgen voor fundamenten aan te zien. Er zijn geen vooraf vaststaande subjecten en objecten.” Of net even bondiger: “Wezens gaan niet vooraf aan hun betrekkingen.”
Het punt in de context van Caccuri’s muggenmuziek is natuurlijk dat niet enkel huisdieren zich laten denken in termen van significant otherness. Tal van andere soorten gedijen immers ook in een hybride natureculture-zone. Zo’n Aedes aegypti, waarmee de mens al eeuwen lichaamssappen uitwisselt, die welig tierde aan boord van slavenschepen, en die de koloniale geschiedenis medeschreef; is zo’n mug, for better or worse, niet ook een companion species? En zo ja, hoe zit het dan met melkkoeien, vleesvarkens, kweekzalm, huismuizen, stadsparkieten, honingbijen en de schimmels en bacteriën die onze spijsvertering mogelijk maken?
Voel je het hellende vlak dat hier oprijst? Wat onherroepelijk begint te schuiven zijn de fundamenten onder universele categorieën en vastomlijnde rangen en standen. We bewegen ons van hiërarchische essenties naar een web van gelijkwaardige connecties.
***
Een terzijde: in hoeverre is de mug bij Caccuri niet alleen een companion species, maar ook een companion artist? Is er sprake van artistieke gelijkwaardigheid, van een multisoortelijke interactie of dialoog? Heeft de mug, afgezien van een uitsluitend akoestische stem, ook een kunstzinnige inbreng? Het lijkt van niet. Muggengeluiden vormen weliswaar haar uitgangspunt, maar aan de artistieke uitwerking heeft het diertje part noch deel. Voor Caccuri lijkt de mug wat de vogel voor tal van componisten voor haar was: een bron van muzikaal materiaal, een akoestische resource.
Toch?
Ik weet het zonet nog niet. Materiaal is één ding. Vervolgens rijst de vraag hoe je het gebruikt, wat je er als maker mee beoogt, wat je ermee wilt overbrengen. Juist op dit punt neemt Caccuri’s werk een interessante wending. Neem een stuk als A Mosquito’s Dream, waarin een lexicon van muggengeluiden de innerlijke belevingswereld van het insect probeert te ontsluiten. Fictief weliswaar, maar toch. Wat zich hier voltrekt is een radicale kanteling van ons alledaagse perspectief, analoog aan de paradigmaverschuiving die de Baltisch-Duitse bioloog Jakob von Uexküll in gang zette toen hij de wereld door de zintuigen van een teek beschreef.
Waar het om gaat is dat Caccuri, net als Uexküll, door onze geruststellende antropocentrische bubbel prikt. Daarbinnen leek het lang alsof enkel de mens waarnam, dacht en voelde. Andere levensvormen golden als decor, als een passieve backdrop. Maar wie net even een andere invalshoek kiest, ziet dat die zogenaamde achtergrond evengoed voorgrond kan zijn. Zelfs het miezerigste insect blijkt plotseling behept met een waarnemingsvermogen en is zich bewust van zijn omgeving.
Er zijn geen passieve objecten, enkel mede-subjecten.
***
Nog even over die mug die zo’n tweeduizend woorden terug onze nachtrust verstoorde; wat gebeurde daar eigenlijk? Sonically speaking, bedoel ik dan.
Laten we beginnen bij het begin. Twee flinterdunne vleugeltjes brengen de omringende lucht met een zekere frequentie en amplitude tot trilling. Ringsgewijs breiden fluctuaties in luchtdruk zich uit door de warme zomernacht. Een golfbeweging die, terwijl ze voortsurft over een zee van luchtmoleculen, informatie over haar bron in zicht draagt: de snelheid, slagkracht en dikte van de vleugels. De stijfheid van het meevibrerende muggenskelet.
Het merendeel van de golf blijft ongehoord. Ze weerkaatst tegen het pleisterwerk van de muren, dooft uit in de gordijnen en het dekbed, waar ze minuscule vezels even laat resoneren als de open snaren van een viool. Een fractie van de trillingen wordt echter opgevangen door je oorschelp. Ze banen zich een weg door je gehoorgang om zo’n twee centimeter in je schedel een domino-effect in gang te zetten: trommelvlies, hamer, aambeeld en stijgbeugel. Tot slot het slakkenhuis, waar kleine haartjes het geluid omzetten in een elektrisch signaal.
Via je gehoorzenuw gaat het dieper de hersenen in, waar prikkel tot perceptie wordt. In een storm van oplichtende neuronen registreert een discursief denkproces het geluid als mug. Dan volgen, bewust of onbewust, de associaties, de emoties, de herinneringen.
In The Order of Sounds, A Sonorous Archipelago (2016) schrijft de Franse componist en theoreticus Francois J. Bonnet over wat hij “de schizologische benadering van geluid” noemt. Bonnets hypothese luidt dat “de aard van iets niet als een eenheid hoeft te worden gedacht, maar ook kan worden gezien als een multipliciteit die zich niet laat samenvoegen. Vanuit een dergelijk standpunt geldt geluid van nature als een ongelijksoortigheid, omdat het fundamenteel uit separate elementen bestaat”
Bonnet wil er maar mee zeggen dat een klank, als akoestisch gebeuren, altijd een meervoudigheid veronderstelt omdat ze zich simultaan op meerdere plekken manifesteert. Hij onderscheidt er tenminste drie: de bron (de trillende muggenvleugels), de verspreiding in een medium (geluidsgolven in een warme zomernacht) en de receptie (het luisterende oor en het percipiërende brein). Kern van Bonnets betoog is dat klank zich niet tot een van die afzonderlijke factoren laat herleiden. Integendeel: “Het is deze simultane veelvoudigheid van zijn verschijning die zorgt voor de rijkdom en het mysterie van geluid […] In plaats van een aard van geluid, is er eerder een bereik van geluid..”
Geen aard, maar een bereik, een draagwijdte. In Bonnets formulering ontvouwt zich een ruimte, een constellatie van punten die gedurende het klinken in een betrekking staan tot elkaar. Klank gaat zo bezien over verbinding; wat klinkt bestaat enkel op het raakvlak van buitenwereld en binnenwereld, object en subject.
Wat ik probeer aan te tonen is wat een klankervaring vermag in de ecologische context van dit essay. Wat, met andere woorden, het verband is tussen enerzijds vibrerende luchtmoleculen en golfbewegingen, en anderzijds het vloeibaar worden van categorieën als cultuur en natuur, mens en dier. Het antwoord schuilt in precies deze relationele eigenschap van klank, die ergens wezenlijk correleert met Caccuri’s politiek acterende mug, McNeills meer-dan-menselijke geschiedenis en Haraways natureculture. De gemeenschappelijke deler is een ontgrenzing, het poreus worden van scheidslijnen, een nauwe verbinding van ongelijksoortige zaken. Connectie, waar eerst tegenstelling heerste.
“Weet je”, zegt Cacurri, “als muggen zich voortplanten gebeurt er iets wonderlijks. Ik vertelde al dat mannetjes en vrouwtjes hun eigen toonhoogte hebben, maar als ze copuleren produceren ze beide een derde, nieuwe frequentie, als signaal van hun eenwording.”
Welbeschouwd markeert iedere klank zo’n nauwe relatie. Klank is relatie, en dat besef is in wezen ecologisch.
Vaarwel nachtrust.
Muggen. Als er een competitie bestond voor de meest gehate diersoort ter wereld, dan zou dit insect hoog eindigen. De Braziliaanse componist en geluidskunstenaar Vivian Caccuri (Sao Paolo, 1986) kan erover meepraten. “Als kind was ik als de dood voor muggen”, klinkt haar stem medio juli over de videoverbinding. “Ze hadden het vooral op mijn ogen gemunt. Ik herinner me hoe ik soms dagen halfblind rondliep, omdat mijn ogen potdicht zaten.”
Ziektes bleven haar bespaard. Een klein wonder, want in de tropen liggen door muggen verspreide virussen voortdurend op de loer. Gele koorts, dengue en chikungunya. Onder meer. Je kunt je er knap beroerd van voelen: hoge koorts, hevige gewrichtspijnen, braken. In ernstige gevallen leverfalen en inwendige bloedingen. Indien onbehandeld kunnen infecties levensbedreigend zijn. Sinds tien jaar houdt ook het zikavirus Brazilië in zijn greep. Caccuri: “Voor de coronapandemie golden muggen hier als de grootste vijand voor de volksgezondheid.”
Alle ellende ten spijt, of juist daarom, speelt de mug een belangrijke rol in Caccuri’s werk. Voor de Delfina Foundation in Londen maakte ze Mosquitos Also Cry (2018), een multimediale performance lecture rond de menselijke afkeer van muggengeluiden. In de lezing laat Caccuri haar betoog uitwaaieren naar verschillende kennisgebieden: biologie, psychoanalyse, geschiedenis, muziekleer en akoestiek. We leren dat het uitsluitend vrouwtjesmuggen zijn die bijten, op zoek naar bloed voor de productie van eitjes. Dat de mannetjes vegetarisch leven op nectar en fruitsuikers. Dat zowel de vleugels als het meeresonerende skelet verantwoordelijk zijn voor de karakteristieke muggenzoem, en dat in deze akoestische grond, zo betoogt Caccuri, een esthetische verklaring schuilt voor onze weerzin: “In tegenstelling tot menselijke zangers of vogels, die vanuit hun binnenste zingen, komt het geluid van de mug van zijn buitenkant, zijn externe machinerie. Het klinkt alsof het een ziel ontbeert.” Om haar punt te onderstrepen versnijdt Caccuri een video-opname van de Amerikaanse sopraan Leontyne Price (de aria ‘Ritorna vincitor’ uit Verdi’s Aida) met een penetrant gonzende vrouwtjesmug. Point taken.
In 2019 volgde A Soul Transplant, een onderzoek naar het muzikale potentieel van muggengeluiden. In de Röda Sten Konsthall in Göteborg (Zweden) werkte Caccuri aan een kamergrote klank- en lichtinstallatie. Middelpunt was een torenhoge pilaar van luidsprekers, waaruit een compositie van kerkorgelklanken en elektronisch bewerkt gezoem opklonk. Griebels over grabbels. De EP staat inmiddels op Spotify.
Voor haar nieuwe werk A Mosquito’s Dream daalt Caccuri andermaal af in het klankuniversum van de mug. Op uitnodiging van het Haagse Instrument Inventors Initiative (iii) onderzoekt ze of er zoiets als een betekenis schuilgaat achter de verschillende zoem-nuances die muggen produceren. Caccuri: “Uit de geluiden die tot nu toe in kaart zijn gebracht in biologische studies, blijkt dat muggen een copulatie-vocabulaire hebben. Er zijn heel karakteristieke mannelijke en vrouwelijke geluiden, zodat muggen het andere geslacht kunnen herkennen. Maar ze maken ook tal van andere, nog niet geclassificeerde geluiden. En daar begint ons werk.”
“Ons” heeft in dit geval betrekking op Caccuri zelf en Flavia Virginio, een biologisch onderzoeker van het Instituto Butantan in São Paolo. “Flavia gaat me helpen een mosquitarium op te zetten, zodat ik deze niet geclassificeerde muggengeluiden kan gaan opnemen”, zegt Caccuri. “Uiteindelijk moet een fictief lexicon worden, dat de bezoeker een inkijkje verschaft in de ervaringswereld van de mug.”
***
Nog even specifiek: Vanwaar die fascinatie voor een geluid dat de meeste mensen vervult met afgrijzen? Caccuri: “Juist die sterke aversie vind ik interessant. Er gaan interessante culturele mechanismen achter schuil. Natuurlijk, ik weet ook wel dat onze primaire reactie op de mug een fysieke is. Een reflex, gericht op lijfsbehoud. Maar onder die instinctieve oppervlakte speelt meer.”
Ter illustratie weidt Caccuri uit over de diepgewortelde angst en paranoia die in Brazilië heersen rond door muggen overgedragen ziektes. Over de preventiecampagnes van de overheid, de farmaceutische onderzoeken waarin miljarden omgaan, en over de wetenschappelijke projecten die de muggenpopulatie middels genetisch gemanipuleerde geslachtsverandering (minder vrouwtjes) onschadelijk proberen te maken. Caccuri: “In de tropen is de mug niet alleen een biologische soort, ze is ook een politieke, economische en culturele agent. Mens en mug hebben hier een heel nauwe band.”
Hoewel klimaatverandering zorgde voor een scherpe stijging van muggenpopulaties en aanverwante problematiek, is die Braziliaanse band tussen mens en mug er niet een van de laatste decennia. In zijn boek Mosquito Empires, Ecology and War in the Greater Carribean, 1620-1914 (2010) brengt de Amerikaanse historicus John Robert McNeill in kaart hoe de minuscule mug een grote rol speelde in de koloniale geschiedenis van Zuid-Amerika.
Veelzeggende casus is het verhaal van de Britse viceadmiraal Francis Hosier. In 1727 voer hij met een marine-eskader naar de kust van Panama om daar een Spaans zilvertransport te onderscheppen. Ter hoogte van Portobelo brak er gele koorts uit op Hosiers vloot. Binnen een paar weken legde vrijwel zijn hele bemanning het loodje, zonder dat er ook maar één kanon was afgevuurd.
Hosiers nederlaag, zo beschrijft McNeill, paste in een trend waarbij de Spanjaarden de mug inzetten als een vorm van biologische oorlogsvoering avant la lettre. Hoewel qua materiaal en aantallen dikwijls de underdog, had de Spaanse aanwezigheid in Zuid-Amerika een langere voorgeschiedenis. Dit, gecombineerd met het feit dat ze hun manschappen vaak uit de lokale bevolking rekruteerden, had een relatief hoge immuniteit voor tropische ziekten tot gevolg, wat weer een significant militair voordeel bood. Vaak hoefde er niet eens te worden gevochten: la paciencia es virtud. Gele koorts en malaria deden de rest.
McNeills verslag stemt nederig, al was het maar omdat hij de historische agency van de mens stevig relativeert. Keer op keer laat hij zien hoe driehonderd jaar aan Caraïbische koloniale geschiedenis feitelijk een meer-dan-menselijke aangelegenheid was. In zijn eigen woorden: “Dit boek biedt een perspectief dat zowel de natuur – virussen, plasmodia, muggen, apen, moerassen – als mensen laat meetellen in het schrijven van politieke geschiedenis.”
Interessant is hoe nauw mens en natuur daarbij op elkaar betrokken zijn. Niet alleen intervenieert de natuur in menselijke politieke campagnes, het is tegelijkertijd de menselijke honger naar macht en rijkdom die die natuurlijke bemoeienis überhaupt mogelijk maakt. Door de grootschalige aanleg van suikerplantages (en de bijbehorende ontbossing, bodemerosie en moerasvorming) kregen ziekteverspreidende muggen vrij spel. Met name de Aedes aegypti die, saillant detail, oorspronkelijk helemaal niet voorkwam in Zuid-Amerika. Als verstekeling liftte het diertje mee op de slavenschepen uit Afrika, waar het onderdak vond en eitjes legde in de zoetwatervoorraad aan boord.
Wie McNeill leest begint zich onwillekeurig af te vragen waar de natuurlijke invloed eindigt en waar het menselijk handelen begint. Zijn het überhaupt gescheiden domeinen? Of moeten we geschiedenis, traditioneel toch het toneel voor meeslepende menselijke verrichtingen, veeleer begrijpen als een complexe multisoortelijke kluwen?
***
“The world is a knot in motion”, schrijft de Amerikaanse bioloog en feministische theoreticus Donna Haraway in The Companion Species Manifesto (2003), een tekst over de “implosie van natuur en cultuur in de gezamenlijke levens van honden en mensen.” Geheel in lijn met haar thema begint Haraway het manifest met een ode aan Ms. Cayenne Pepper, de energieke Australian Shepherd die haar wekelijks vergezelt naar de plaatselijke hondenclub.
Even bochtig als het parcours van slalompaaltjes, kruiptunnels en springhoepels kronkelt de lijn mens-hond door hun dagelijkse rituelen, schrijft Haraway. Communicatie is een hybride praxis van gesproken commando’s, canine lichaamstaal en een gevarieerd blaf-, grom- en pieprepertoire. Intersoortelijke genegenheid vertaalt zich bij voorkeur in een kwijlerige lik over neus en mond (”we have had oral intercourse”) die prompt het menselijk immuunsysteem op scherp zet.
En hoe zit het eigenlijk met Cayennes fysiek, met haar atletische bouw en haar soepele beweeglijkheid? Zijn haar ranke maar sterke poten werkelijk puur natuur of - retorische vraag - het genetische product van eeuwenlang gericht fokken? En vice versa: was de bloei van, zeg, de merinowol-industrie in het negentiende-eeuwse Australië een zuiver menselijke verdienste of speelden ook de uitstekende herderskwaliteiten van de Australian Shepherd mee?
Wat Haraway schetst is een complexe, meervoudig gelaagde wederkerigheid, een verhaal van “co-habitation, co-evolution, and embodied cross-species sociality”. Ze beschrijft hoe mens en hond elkaar generaties lang hebben gevormd, en dat nog altijd doen. Wie een dergelijk verhaal schrijft, is niet gebaat bij een vocabulaire van dualismen en opposities. En dus grossiert The Companion Species Manifesto in neologismen als “natureculture” en concepten als “significant otherness”.
Merk op hoe beide termen - typografisch of met een verwijzing naar de intimiteit tussen geliefden - een hechte verbondenheid aanduiden zonder te vervallen in een naïeve alles-is-één-gedachte. Haraway signaleert nauwe betrekkingen, maar laat daarin ruimte voor verschillen. De crux zit ‘m in de manier waarop ze verschil denkt: niet als universele scheidslijn (and never the twain shall meet), maar juist als de resultante van een relatie.
Neem de volgende passage: “Biologisch en cultureel determinisme zijn voorbeelden van misplaatste concreetheid. Dat wil zeggen, de vergissing om, ten eerste, voorlopige en lokale categorie-abstracties als ‘natuur’ en ‘cultuur’ als algemeen realiteit te bestempelen en, ten tweede, krachtige gevolgen voor fundamenten aan te zien. Er zijn geen vooraf vaststaande subjecten en objecten.” Of net even bondiger: “Wezens gaan niet vooraf aan hun betrekkingen.”
Het punt in de context van Caccuri’s muggenmuziek is natuurlijk dat niet enkel huisdieren zich laten denken in termen van significant otherness. Tal van andere soorten gedijen immers ook in een hybride natureculture-zone. Zo’n Aedes aegypti, waarmee de mens al eeuwen lichaamssappen uitwisselt, die welig tierde aan boord van slavenschepen, en die de koloniale geschiedenis medeschreef; is zo’n mug, for better or worse, niet ook een companion species? En zo ja, hoe zit het dan met melkkoeien, vleesvarkens, kweekzalm, huismuizen, stadsparkieten, honingbijen en de schimmels en bacteriën die onze spijsvertering mogelijk maken?
Voel je het hellende vlak dat hier oprijst? Wat onherroepelijk begint te schuiven zijn de fundamenten onder universele categorieën en vastomlijnde rangen en standen. We bewegen ons van hiërarchische essenties naar een web van gelijkwaardige connecties.
***
Een terzijde: in hoeverre is de mug bij Caccuri niet alleen een companion species, maar ook een companion artist? Is er sprake van artistieke gelijkwaardigheid, van een multisoortelijke interactie of dialoog? Heeft de mug, afgezien van een uitsluitend akoestische stem, ook een kunstzinnige inbreng? Het lijkt van niet. Muggengeluiden vormen weliswaar haar uitgangspunt, maar aan de artistieke uitwerking heeft het diertje part noch deel. Voor Caccuri lijkt de mug wat de vogel voor tal van componisten voor haar was: een bron van muzikaal materiaal, een akoestische resource.
Toch?
Ik weet het zonet nog niet. Materiaal is één ding. Vervolgens rijst de vraag hoe je het gebruikt, wat je er als maker mee beoogt, wat je ermee wilt overbrengen. Juist op dit punt neemt Caccuri’s werk een interessante wending. Neem een stuk als A Mosquito’s Dream, waarin een lexicon van muggengeluiden de innerlijke belevingswereld van het insect probeert te ontsluiten. Fictief weliswaar, maar toch. Wat zich hier voltrekt is een radicale kanteling van ons alledaagse perspectief, analoog aan de paradigmaverschuiving die de Baltisch-Duitse bioloog Jakob von Uexküll in gang zette toen hij de wereld door de zintuigen van een teek beschreef.
Waar het om gaat is dat Caccuri, net als Uexküll, door onze geruststellende antropocentrische bubbel prikt. Daarbinnen leek het lang alsof enkel de mens waarnam, dacht en voelde. Andere levensvormen golden als decor, als een passieve backdrop. Maar wie net even een andere invalshoek kiest, ziet dat die zogenaamde achtergrond evengoed voorgrond kan zijn. Zelfs het miezerigste insect blijkt plotseling behept met een waarnemingsvermogen en is zich bewust van zijn omgeving.
Er zijn geen passieve objecten, enkel mede-subjecten.
***
Nog even over die mug die zo’n tweeduizend woorden terug onze nachtrust verstoorde; wat gebeurde daar eigenlijk? Sonically speaking, bedoel ik dan.
Laten we beginnen bij het begin. Twee flinterdunne vleugeltjes brengen de omringende lucht met een zekere frequentie en amplitude tot trilling. Ringsgewijs breiden fluctuaties in luchtdruk zich uit door de warme zomernacht. Een golfbeweging die, terwijl ze voortsurft over een zee van luchtmoleculen, informatie over haar bron in zicht draagt: de snelheid, slagkracht en dikte van de vleugels. De stijfheid van het meevibrerende muggenskelet.
Het merendeel van de golf blijft ongehoord. Ze weerkaatst tegen het pleisterwerk van de muren, dooft uit in de gordijnen en het dekbed, waar ze minuscule vezels even laat resoneren als de open snaren van een viool. Een fractie van de trillingen wordt echter opgevangen door je oorschelp. Ze banen zich een weg door je gehoorgang om zo’n twee centimeter in je schedel een domino-effect in gang te zetten: trommelvlies, hamer, aambeeld en stijgbeugel. Tot slot het slakkenhuis, waar kleine haartjes het geluid omzetten in een elektrisch signaal.
Via je gehoorzenuw gaat het dieper de hersenen in, waar prikkel tot perceptie wordt. In een storm van oplichtende neuronen registreert een discursief denkproces het geluid als mug. Dan volgen, bewust of onbewust, de associaties, de emoties, de herinneringen.
In The Order of Sounds, A Sonorous Archipelago (2016) schrijft de Franse componist en theoreticus Francois J. Bonnet over wat hij “de schizologische benadering van geluid” noemt. Bonnets hypothese luidt dat “de aard van iets niet als een eenheid hoeft te worden gedacht, maar ook kan worden gezien als een multipliciteit die zich niet laat samenvoegen. Vanuit een dergelijk standpunt geldt geluid van nature als een ongelijksoortigheid, omdat het fundamenteel uit separate elementen bestaat”
Bonnet wil er maar mee zeggen dat een klank, als akoestisch gebeuren, altijd een meervoudigheid veronderstelt omdat ze zich simultaan op meerdere plekken manifesteert. Hij onderscheidt er tenminste drie: de bron (de trillende muggenvleugels), de verspreiding in een medium (geluidsgolven in een warme zomernacht) en de receptie (het luisterende oor en het percipiërende brein). Kern van Bonnets betoog is dat klank zich niet tot een van die afzonderlijke factoren laat herleiden. Integendeel: “Het is deze simultane veelvoudigheid van zijn verschijning die zorgt voor de rijkdom en het mysterie van geluid […] In plaats van een aard van geluid, is er eerder een bereik van geluid..”
Geen aard, maar een bereik, een draagwijdte. In Bonnets formulering ontvouwt zich een ruimte, een constellatie van punten die gedurende het klinken in een betrekking staan tot elkaar. Klank gaat zo bezien over verbinding; wat klinkt bestaat enkel op het raakvlak van buitenwereld en binnenwereld, object en subject.
Wat ik probeer aan te tonen is wat een klankervaring vermag in de ecologische context van dit essay. Wat, met andere woorden, het verband is tussen enerzijds vibrerende luchtmoleculen en golfbewegingen, en anderzijds het vloeibaar worden van categorieën als cultuur en natuur, mens en dier. Het antwoord schuilt in precies deze relationele eigenschap van klank, die ergens wezenlijk correleert met Caccuri’s politiek acterende mug, McNeills meer-dan-menselijke geschiedenis en Haraways natureculture. De gemeenschappelijke deler is een ontgrenzing, het poreus worden van scheidslijnen, een nauwe verbinding van ongelijksoortige zaken. Connectie, waar eerst tegenstelling heerste.
“Weet je”, zegt Cacurri, “als muggen zich voortplanten gebeurt er iets wonderlijks. Ik vertelde al dat mannetjes en vrouwtjes hun eigen toonhoogte hebben, maar als ze copuleren produceren ze beide een derde, nieuwe frequentie, als signaal van hun eenwording.”
Welbeschouwd markeert iedere klank zo’n nauwe relatie. Klank is relatie, en dat besef is in wezen ecologisch.
Humans and Mosquitoes – thoughts on Vivian Caccuri's work
Classic summer suffering. A clammy night, falling asleep is a problem. A slight breeze through the open window is a welcome breath of fresh air. Yet you are tossing and turning. No blanket at all or go partly under cover? Which side of the pillow feels coolest? And then, just as you finally sink into a well-earned slumber, there is this sharp piercing buzz.
Even before the sound permeates your consciousness, you lash out at your ear with a feline movement. Acutely awake, you notice how a carousel of unsavoury associations is set in motion. A pointed sucking organ drills between your pores. Anticoagulant saliva seeps into the gently bleeding wound. Red swollen skin.
Goodbye sleep.
Mosquitoes. If there was a competition for the most hated species in the world the insect would end up high in the rankings. The Brazilian composer and sound artist Vivian Caccuri (Sao Paolo, 1986) knows it all too well. “As a child, I was terrified of mosquitoes”, her voice narrates by video link in mid-July. “They went for my eyes, in particular. I remember how I would sometimes walk around virtually blind for days as my eyes were swollen shut.”
She was spared from illness, which was a small miracle in itself for viruses spread by mosquitoes are constantly on the prowl in the tropics. Yellow fever, dengue, chikungunya to name but a few. Diseases that can make you feel pretty wretched – high fever, severe joint pains, vomiting along with liver failure and internal bleeding in serious cases. When left untreated, such infections can be life-threatening. The mosquito-borne Zika virus, too, has left its mark on Brazil in the past decade. Caccuri: “Before the coronavirus pandemic, mosquitoes were seen as public enemy Number One when it came to health.”
Regardless of (or maybe due to) all that misery, the mosquito plays a star role in Caccuri’s work. Her work Mosquitoes Also Cry (2018) is a multimedia performance lecture around the human aversion to mosquito sounds that was created for the Delfina Foundation in London. Caccuri's discourse touches upon different areas of expertise: biology, psychoanalysis, history, music theory and acoustics. We learn that the biting is exclusively carried out by female mosquitoes that are sourcing blood in order to produce eggs. That the males are vegetarians, surviving on nectar and fructose. That the wings as well as the resonating exoskeleton are responsible for the characteristic mosquito buzz. According to Caccuri, the aesthetic explanation for our revulsion stems from this acoustic origin. “Unlike birds and singers, whose singing comes from the inside, the noise of the mosquito comes from its outside, its external machinery. It sounds like it lacks a soul.” To underline her argument, Caccuri mixes a video recording of the American soprano Leontyne Price (the aria ‘Ritorna vincitor’ from Verdi’s Aida) with a female mosquito that produces a penetrating buzzing sound. Point taken.
A Soul Transplant, an investigation into the musical potential of mosquito sounds, followed in 2019. Caccuri built a room-sized sound and light installation in the Röda Sten Konsthall in Goteborg (Sweden). At the centre, she positioned a lofty pillar of speakers from which arose a composition of church organ sounds and electronically treated buzzing. Shivers down spines. The EP can be found on Spotify.
Caccuri descended once again into the aural universe of the mosquito for her latest work, A Mosquito’s Dream. The Instrument Inventors Initiative (iii), an artist association in The Hague, invited her to research whether there is any meaning behind the various buzz nuances that mosquitoes can produce. Caccuri: “The sounds that have so far been identified in biological studies show that mosquitoes have a copulation vocabulary. There are very specific male and female sounds that enable the mosquitoes to recognize the other sex. However, they also make a raft of different sounds that have not yet been categorized. And that is where our work starts.”
“Our” refers to Caccuri herself and Flavia Virginio, a biological researcher at the Instituto Butantan in São Paolo. “Flavia will help me set up a mosquitarium to record these unclassified mosquito sounds,” says Caccuri. “In the end, I want to create something like a fictional lexicon that provides the visitor with a peek into the experiential world of the mosquito.”
***
Just to be specific: why this fascination for a sound that most people tend to loathe? Caccuri: “It is precisely this strong aversion that I find interesting. There are interesting cultural mechanisms behind it. Of course, I also know that our primary response to the mosquito is a physical one. A reflex aimed at preserving one's body. But there is definitely more going on under that instinctive surface.”
To illustrate her statement, Caccuri expounds on the ingrained fear and paranoia in Brazil around the diseases transmitted by mosquitoes. She mentions the government's prevention campaigns, the pharmaceutical studies that cost billions, and the scientific projects that aim to disarm the mosquito population through genetically manipulated gender change (i.e., fewer females). Caccuri: “In the tropics, the mosquito is not only a biological species, it is also a political, economic and cultural agent. Humans and mosquitoes share a very close bond here.”
Climate change has led to a sharp increase in mosquito populations and related problems but the Brazilian connection between humans and mosquitoes didn't come about in the past decades. In his book Mosquito Empires, Ecology and War in the Greater Carribean, 1620-1914 (2010), the American historian John Robert McNeill charts how the minuscule insect played a large part in South America's colonial history.
The case of the British vice-admiral Francis Hosier is significant. He travelled with a marine squadron to Panama's coast in order to intercept a Spanish cargo ship laden with silver in 1727. Yellow fever broke out in Hosier's fleet near Porto Bello. Almost the entire crew died within a few weeks whereas not a single cannon was fired.
Hosier's defeat, writes McNeill, was part of a trend that saw the Spaniards use mosquitoes as a means to deploy biological warfare before the term even existed. Although Spain was often the underdog in terms of materials and numbers, its presence in South America had a longer history. This, in combination with the fact that the Spanish tended to recruit their troops from the local population, led to a relatively high immunity to tropical diseases, which had significant military advantages. No fighting was needed in many instances: la paciencia es virtud. Yellow fever and malaria did the rest.
McNeill's account is humbling; if only as he strongly downplays the historical agency of humanity. Time after time, he shows how 300 years of Caribbean colonial history was, in fact, a more-than-human affair. In his own words: “This book provides a perspective that takes into account nature – viruses, plasmodia, mosquitoes, monkeys, swamps – as well as humankind in making political history.”
It is interesting to see how closely people and nature interact in this respect. Not only does nature intervene in human political campaigns, it's also the human hunger for power and wealth that enables natural involvement in the first place. The large-scale development of sugar plantations (and the associated deforestation, soil erosion, and swampification) gave free rein to disease-spreading mosquitoes. Particularly Aedes aegyptiwhich, saliently, is not native to South America. The gnat hitched a ride as a stowaway on slave ships departing from Africa where it found shelter and a breeding ground to lay its eggs in the freshwater supply on board.
Reading McNeill inevitably raises the question where the natural influences end and human activity starts. Are these even separate domains? Or should we rather understand history, traditionally a stage for riveting human accomplishments, as a complex multi-species tangle?
***
“The world is a knot in motion”, writes the American biologist and feminist theoretician Donna Haraway in The Companion Species Manifesto (2003), a text about the “implosion of nature and culture in the joint lives of dogs and people.” Fully in line with her theme, Haraway opens the manifesto with an ode to Ms. Cayenne Pepper, the energetic Australian Shepherd that accompanies her weekly to the local dog agility club.
As tortuous as the course of slalom poles, crawl tunnels, and jump hoops the human-dog line meanders through their daily rituals, writes Haraway. Communication is a hybrid praxis of verbal commands, canine body language, and a varied bark, growl, and whine repertoire. Interspecies affection preferably translates into a drooling lick across the nose and mouth (”we have had oral intercourse”) that promptly has the human immune system up in arms.
And how about Cayenne's physical body, with its athletic build and flexible agility? Are her slender but strong legs truly natural or would they be – this is a rhetorical question – the genetic product of centuries of targeted breeding? And vice versa, would the heyday of, say, the merino wool industry in 19th-century Australia have been a purely human achievement or did the excellent herding qualities of the Australian Shepherd play a part?
Haraway outlines a complex, multi-layered mutuality, a story of “co-habitation, co-evolution, and embodied cross-species sociality”. She describes how humans and dogs have shaped each other for generations; a process that is still ongoing. Someone who writes such a story has no use for a vocabulary of dualisms and opposites. Therefore, The Companion Species Manifesto deals wholesale in neologisms, including “natureculture”, and concepts such as, “significant otherness”.
Notice how both terms – typographically or in reference to the intimacy between lovers – point to a close bond without lapsing into naïve all-is-one thinking. Haraway perceives closeness but leaves room for differences. The crux is how she posits difference: not as a strict watershed (and never the twain shall meet) but rather as the outcome of relationship.
Take the following passage: “Biological and cultural determinism are both instances of misplaced concreteness-i.e., the mistake of, first, taking provisional and local category abstractions like "nature" and "culture" for the world and, second, mistaking potent consequences to be preexisting foundations. There are no pre-constituted subjects and objects.” Or, to put it slightly more concisely, “beings do no pre-exist their relatings.”
Naturally, the point that Caccuri’s mosquito music makes is that not just pets can be considered in terms of significant otherness. Numerous other species also thrive in a hybrid natureculture zone. Such as the Aedes aegypti that humans have been exchanging bodily fluids with for centuries, which flourished on board the slave ships and co-wrote colonial history. Isn't a mosquito also a companion species for better or worse? And if so, what is the position on dairy cows, porkers, farmed salmon, house mice, urban parakeets, honey bees, and the fungi and bacteria that facilitate our digestive systems?
Do you feel the slippery slope that arises from this? Irrevocably, what starts to shift are the foundations underneath universal categories and well-defined social classes as we move from hierarchical essences to a web of equal connections.
***
As an aside, I am wondering to which degree Caccuri's mosquito is not just a companion species but also a companion artist? Is there any artistic equality, multi-species interaction, or perhaps a dialogue? Does the mosquito, apart from an exclusively acoustic voice, also have artistic input? Seemingly not. Although mosquito sounds are the composer's point of departure, the tiny animal had no part at all in the artistic execution. The mosquito appears to be for Caccuri what the bird was for numerous composers that preceded her. Musical source material. An acoustic resource.
Correct?
I'm not that sure. Material is one thing. Next, the question arises how to use it, what the maker's intentions are, what she wants to convey. Caccuri’s work has an interesting twist precisely at this point. Take the piece A Mosquito’s Dream, in which a lexicon of mosquito sounds is meant to unlock the insect's inner world. Fictitious, admittedly, but still. What unfolds here is a radical transformation of our day-to-day perspective, analogous to the paradigm shift that the Baltic-German biologist Jakob von Uexküll initiated when he described the world as perceived by the senses of a tick.
The heart of the matter is that, just like Uexküll, Caccuri pierces our comforting anthropocentric bubble. Within this, for a long time, it was as if only humans perceived, thought, and felt. Other life forms were seen as scenery, a passive backdrop. However, whoever opts for a slightly different angle will see that the so-called background could equally be the foreground. Even the puniest insect may suddenly turn out to be equipped with sentience and an awareness of its environment.
There are no passive objects, just fellow subjects.
***
Back to the mosquito that kept us awake roughly 2,000 words ago. What actually happened there? Sonically speaking, I mean.
Let's start at the beginning. Two wafer-thin wings cause the surrounding air to vibrate at a certain frequency and amplitude. The air pressure fluctuations expand concentrically in the balmy summer night. A wave motion, which contains information about its source, as it surfs across a sea of air molecules: speed, power, wing thickness. The rigidity of the resonating mosquito exoskeleton.
For the greater part, the soundwave remains unheard. It reflects against the plastered walls, is absorbed by the curtains and by the duvet, where it momentarily causes minuscule fibres to resonate, akin to the open strings on a violin. Your auricle only captures a fraction of the vibrations. They penetrate your ear canal before unleashing a domino effect roughly two centimetres into your skull: eardrum, hammer, anvil, and stirrup.Finally, the cochlea, where tiny hairs convert the sound into an electric signal.
Via your acoustic nerve, the signal travels deeper into the brain, where the impulses are transduced into perception. In a storm of firing neurons, a discursive thought process recognizes the sound as "mosquito". What follows are conscious or subconscious associations, emotions, memories.
In The Order of Sounds, A Sonorous Archipelago (2016), the French composer and theoretician Francois J. Bonnet writes about what he refers to as “the schizological approach to sound.” Bonnet's hypothesis is that “The nature of something can be considered not qua unity but qua unsynthesizable multiplicity. From this point of view, sound is considered to be, by nature, a disparate, since it is, fundamentally, a separate.”
Bonnet means to say that sound, as an acoustic event, always presupposes a multiplicity as it manifests simultaneously in various locations. He distinguishes at least three different ones: the source (the vibrating mosquito wings), the distribution in a medium (sound waves in a balmy summer night), and the reception (the listening ear and the perceiving brain). The core of Bonnet's argument is that sound cannot be reduced to one of these individual factors. On the contrary. “It is this simultaneous multiplicity of its appearing that makes for the richness and the mystery of sound […] Rather than a nature of sound, there is a range of sound.”
Instead of 'nature' there is 'range'; a scope. In Bonnet's formulation a space unfolds, a constellation of points that are in relationship to each other as the sound is sounding. Viewed in this way, sound is about connection. That which sounds, only exists at the interface of outer and inner world, object and subject.
What I am trying to demonstrate is the impact of a sound experience in the ecological context of this essay. In other words, what is the connection between vibrating air molecules and wave movements on the one hand and the increased fluidity of categories such as culture and nature, human and animal, on the other? The answer can be found in precisely the relational characteristic of sound that in some essential respect correlates to Caccuri’s politically active mosquito, McNeill's more-than-human history, and Haraway's natureculture. The common denominator is a loosening of boundaries and borders, increasingly porous demarcation lines, and an intense relationship between disparate things. Connection where there was contradiction.
“You know”, Cacurri says. “Something strange occurs when mosquitoes procreate. I already explained that males and females have their own frequency but when they copulate, both produce a third, new frequency, to signal their unification.”
Actually, each sound marks a similarly close connection. Sound is relationship and that is essentially an ecological insight.
English translation: Moze Jacobs
Even before the sound permeates your consciousness, you lash out at your ear with a feline movement. Acutely awake, you notice how a carousel of unsavoury associations is set in motion. A pointed sucking organ drills between your pores. Anticoagulant saliva seeps into the gently bleeding wound. Red swollen skin.
Goodbye sleep.
Mosquitoes. If there was a competition for the most hated species in the world the insect would end up high in the rankings. The Brazilian composer and sound artist Vivian Caccuri (Sao Paolo, 1986) knows it all too well. “As a child, I was terrified of mosquitoes”, her voice narrates by video link in mid-July. “They went for my eyes, in particular. I remember how I would sometimes walk around virtually blind for days as my eyes were swollen shut.”
She was spared from illness, which was a small miracle in itself for viruses spread by mosquitoes are constantly on the prowl in the tropics. Yellow fever, dengue, chikungunya to name but a few. Diseases that can make you feel pretty wretched – high fever, severe joint pains, vomiting along with liver failure and internal bleeding in serious cases. When left untreated, such infections can be life-threatening. The mosquito-borne Zika virus, too, has left its mark on Brazil in the past decade. Caccuri: “Before the coronavirus pandemic, mosquitoes were seen as public enemy Number One when it came to health.”
Regardless of (or maybe due to) all that misery, the mosquito plays a star role in Caccuri’s work. Her work Mosquitoes Also Cry (2018) is a multimedia performance lecture around the human aversion to mosquito sounds that was created for the Delfina Foundation in London. Caccuri's discourse touches upon different areas of expertise: biology, psychoanalysis, history, music theory and acoustics. We learn that the biting is exclusively carried out by female mosquitoes that are sourcing blood in order to produce eggs. That the males are vegetarians, surviving on nectar and fructose. That the wings as well as the resonating exoskeleton are responsible for the characteristic mosquito buzz. According to Caccuri, the aesthetic explanation for our revulsion stems from this acoustic origin. “Unlike birds and singers, whose singing comes from the inside, the noise of the mosquito comes from its outside, its external machinery. It sounds like it lacks a soul.” To underline her argument, Caccuri mixes a video recording of the American soprano Leontyne Price (the aria ‘Ritorna vincitor’ from Verdi’s Aida) with a female mosquito that produces a penetrating buzzing sound. Point taken.
A Soul Transplant, an investigation into the musical potential of mosquito sounds, followed in 2019. Caccuri built a room-sized sound and light installation in the Röda Sten Konsthall in Goteborg (Sweden). At the centre, she positioned a lofty pillar of speakers from which arose a composition of church organ sounds and electronically treated buzzing. Shivers down spines. The EP can be found on Spotify.
Caccuri descended once again into the aural universe of the mosquito for her latest work, A Mosquito’s Dream. The Instrument Inventors Initiative (iii), an artist association in The Hague, invited her to research whether there is any meaning behind the various buzz nuances that mosquitoes can produce. Caccuri: “The sounds that have so far been identified in biological studies show that mosquitoes have a copulation vocabulary. There are very specific male and female sounds that enable the mosquitoes to recognize the other sex. However, they also make a raft of different sounds that have not yet been categorized. And that is where our work starts.”
“Our” refers to Caccuri herself and Flavia Virginio, a biological researcher at the Instituto Butantan in São Paolo. “Flavia will help me set up a mosquitarium to record these unclassified mosquito sounds,” says Caccuri. “In the end, I want to create something like a fictional lexicon that provides the visitor with a peek into the experiential world of the mosquito.”
***
Just to be specific: why this fascination for a sound that most people tend to loathe? Caccuri: “It is precisely this strong aversion that I find interesting. There are interesting cultural mechanisms behind it. Of course, I also know that our primary response to the mosquito is a physical one. A reflex aimed at preserving one's body. But there is definitely more going on under that instinctive surface.”
To illustrate her statement, Caccuri expounds on the ingrained fear and paranoia in Brazil around the diseases transmitted by mosquitoes. She mentions the government's prevention campaigns, the pharmaceutical studies that cost billions, and the scientific projects that aim to disarm the mosquito population through genetically manipulated gender change (i.e., fewer females). Caccuri: “In the tropics, the mosquito is not only a biological species, it is also a political, economic and cultural agent. Humans and mosquitoes share a very close bond here.”
Climate change has led to a sharp increase in mosquito populations and related problems but the Brazilian connection between humans and mosquitoes didn't come about in the past decades. In his book Mosquito Empires, Ecology and War in the Greater Carribean, 1620-1914 (2010), the American historian John Robert McNeill charts how the minuscule insect played a large part in South America's colonial history.
The case of the British vice-admiral Francis Hosier is significant. He travelled with a marine squadron to Panama's coast in order to intercept a Spanish cargo ship laden with silver in 1727. Yellow fever broke out in Hosier's fleet near Porto Bello. Almost the entire crew died within a few weeks whereas not a single cannon was fired.
Hosier's defeat, writes McNeill, was part of a trend that saw the Spaniards use mosquitoes as a means to deploy biological warfare before the term even existed. Although Spain was often the underdog in terms of materials and numbers, its presence in South America had a longer history. This, in combination with the fact that the Spanish tended to recruit their troops from the local population, led to a relatively high immunity to tropical diseases, which had significant military advantages. No fighting was needed in many instances: la paciencia es virtud. Yellow fever and malaria did the rest.
McNeill's account is humbling; if only as he strongly downplays the historical agency of humanity. Time after time, he shows how 300 years of Caribbean colonial history was, in fact, a more-than-human affair. In his own words: “This book provides a perspective that takes into account nature – viruses, plasmodia, mosquitoes, monkeys, swamps – as well as humankind in making political history.”
It is interesting to see how closely people and nature interact in this respect. Not only does nature intervene in human political campaigns, it's also the human hunger for power and wealth that enables natural involvement in the first place. The large-scale development of sugar plantations (and the associated deforestation, soil erosion, and swampification) gave free rein to disease-spreading mosquitoes. Particularly Aedes aegyptiwhich, saliently, is not native to South America. The gnat hitched a ride as a stowaway on slave ships departing from Africa where it found shelter and a breeding ground to lay its eggs in the freshwater supply on board.
Reading McNeill inevitably raises the question where the natural influences end and human activity starts. Are these even separate domains? Or should we rather understand history, traditionally a stage for riveting human accomplishments, as a complex multi-species tangle?
***
“The world is a knot in motion”, writes the American biologist and feminist theoretician Donna Haraway in The Companion Species Manifesto (2003), a text about the “implosion of nature and culture in the joint lives of dogs and people.” Fully in line with her theme, Haraway opens the manifesto with an ode to Ms. Cayenne Pepper, the energetic Australian Shepherd that accompanies her weekly to the local dog agility club.
As tortuous as the course of slalom poles, crawl tunnels, and jump hoops the human-dog line meanders through their daily rituals, writes Haraway. Communication is a hybrid praxis of verbal commands, canine body language, and a varied bark, growl, and whine repertoire. Interspecies affection preferably translates into a drooling lick across the nose and mouth (”we have had oral intercourse”) that promptly has the human immune system up in arms.
And how about Cayenne's physical body, with its athletic build and flexible agility? Are her slender but strong legs truly natural or would they be – this is a rhetorical question – the genetic product of centuries of targeted breeding? And vice versa, would the heyday of, say, the merino wool industry in 19th-century Australia have been a purely human achievement or did the excellent herding qualities of the Australian Shepherd play a part?
Haraway outlines a complex, multi-layered mutuality, a story of “co-habitation, co-evolution, and embodied cross-species sociality”. She describes how humans and dogs have shaped each other for generations; a process that is still ongoing. Someone who writes such a story has no use for a vocabulary of dualisms and opposites. Therefore, The Companion Species Manifesto deals wholesale in neologisms, including “natureculture”, and concepts such as, “significant otherness”.
Notice how both terms – typographically or in reference to the intimacy between lovers – point to a close bond without lapsing into naïve all-is-one thinking. Haraway perceives closeness but leaves room for differences. The crux is how she posits difference: not as a strict watershed (and never the twain shall meet) but rather as the outcome of relationship.
Take the following passage: “Biological and cultural determinism are both instances of misplaced concreteness-i.e., the mistake of, first, taking provisional and local category abstractions like "nature" and "culture" for the world and, second, mistaking potent consequences to be preexisting foundations. There are no pre-constituted subjects and objects.” Or, to put it slightly more concisely, “beings do no pre-exist their relatings.”
Naturally, the point that Caccuri’s mosquito music makes is that not just pets can be considered in terms of significant otherness. Numerous other species also thrive in a hybrid natureculture zone. Such as the Aedes aegypti that humans have been exchanging bodily fluids with for centuries, which flourished on board the slave ships and co-wrote colonial history. Isn't a mosquito also a companion species for better or worse? And if so, what is the position on dairy cows, porkers, farmed salmon, house mice, urban parakeets, honey bees, and the fungi and bacteria that facilitate our digestive systems?
Do you feel the slippery slope that arises from this? Irrevocably, what starts to shift are the foundations underneath universal categories and well-defined social classes as we move from hierarchical essences to a web of equal connections.
***
As an aside, I am wondering to which degree Caccuri's mosquito is not just a companion species but also a companion artist? Is there any artistic equality, multi-species interaction, or perhaps a dialogue? Does the mosquito, apart from an exclusively acoustic voice, also have artistic input? Seemingly not. Although mosquito sounds are the composer's point of departure, the tiny animal had no part at all in the artistic execution. The mosquito appears to be for Caccuri what the bird was for numerous composers that preceded her. Musical source material. An acoustic resource.
Correct?
I'm not that sure. Material is one thing. Next, the question arises how to use it, what the maker's intentions are, what she wants to convey. Caccuri’s work has an interesting twist precisely at this point. Take the piece A Mosquito’s Dream, in which a lexicon of mosquito sounds is meant to unlock the insect's inner world. Fictitious, admittedly, but still. What unfolds here is a radical transformation of our day-to-day perspective, analogous to the paradigm shift that the Baltic-German biologist Jakob von Uexküll initiated when he described the world as perceived by the senses of a tick.
The heart of the matter is that, just like Uexküll, Caccuri pierces our comforting anthropocentric bubble. Within this, for a long time, it was as if only humans perceived, thought, and felt. Other life forms were seen as scenery, a passive backdrop. However, whoever opts for a slightly different angle will see that the so-called background could equally be the foreground. Even the puniest insect may suddenly turn out to be equipped with sentience and an awareness of its environment.
There are no passive objects, just fellow subjects.
***
Back to the mosquito that kept us awake roughly 2,000 words ago. What actually happened there? Sonically speaking, I mean.
Let's start at the beginning. Two wafer-thin wings cause the surrounding air to vibrate at a certain frequency and amplitude. The air pressure fluctuations expand concentrically in the balmy summer night. A wave motion, which contains information about its source, as it surfs across a sea of air molecules: speed, power, wing thickness. The rigidity of the resonating mosquito exoskeleton.
For the greater part, the soundwave remains unheard. It reflects against the plastered walls, is absorbed by the curtains and by the duvet, where it momentarily causes minuscule fibres to resonate, akin to the open strings on a violin. Your auricle only captures a fraction of the vibrations. They penetrate your ear canal before unleashing a domino effect roughly two centimetres into your skull: eardrum, hammer, anvil, and stirrup.Finally, the cochlea, where tiny hairs convert the sound into an electric signal.
Via your acoustic nerve, the signal travels deeper into the brain, where the impulses are transduced into perception. In a storm of firing neurons, a discursive thought process recognizes the sound as "mosquito". What follows are conscious or subconscious associations, emotions, memories.
In The Order of Sounds, A Sonorous Archipelago (2016), the French composer and theoretician Francois J. Bonnet writes about what he refers to as “the schizological approach to sound.” Bonnet's hypothesis is that “The nature of something can be considered not qua unity but qua unsynthesizable multiplicity. From this point of view, sound is considered to be, by nature, a disparate, since it is, fundamentally, a separate.”
Bonnet means to say that sound, as an acoustic event, always presupposes a multiplicity as it manifests simultaneously in various locations. He distinguishes at least three different ones: the source (the vibrating mosquito wings), the distribution in a medium (sound waves in a balmy summer night), and the reception (the listening ear and the perceiving brain). The core of Bonnet's argument is that sound cannot be reduced to one of these individual factors. On the contrary. “It is this simultaneous multiplicity of its appearing that makes for the richness and the mystery of sound […] Rather than a nature of sound, there is a range of sound.”
Instead of 'nature' there is 'range'; a scope. In Bonnet's formulation a space unfolds, a constellation of points that are in relationship to each other as the sound is sounding. Viewed in this way, sound is about connection. That which sounds, only exists at the interface of outer and inner world, object and subject.
What I am trying to demonstrate is the impact of a sound experience in the ecological context of this essay. In other words, what is the connection between vibrating air molecules and wave movements on the one hand and the increased fluidity of categories such as culture and nature, human and animal, on the other? The answer can be found in precisely the relational characteristic of sound that in some essential respect correlates to Caccuri’s politically active mosquito, McNeill's more-than-human history, and Haraway's natureculture. The common denominator is a loosening of boundaries and borders, increasingly porous demarcation lines, and an intense relationship between disparate things. Connection where there was contradiction.
“You know”, Cacurri says. “Something strange occurs when mosquitoes procreate. I already explained that males and females have their own frequency but when they copulate, both produce a third, new frequency, to signal their unification.”
Actually, each sound marks a similarly close connection. Sound is relationship and that is essentially an ecological insight.
English translation: Moze Jacobs
events:
refered to from:
blog Vivian Caccuri – 25 mei 2022